Drie Coca

Bij het openen van de gordijnen trof ik vier indringers in de tuin. Kalm en georganiseerd bewogen ze langs de randen van het erf richting de veranda. Een kinderlijke angst overkwam me. 'Cynth! Er lopen mannen in je tuin!'
      Vanuit de badkamer kwam het bedompte antwoord dat ik me geen zorgen hoefde te maken. Dat het donderdag was: het waren de tuinmannen. De overeenkomstige shirts met het logootje van een heggenschaar vielen me toen pas op.
      'Bied ze iets te drinken aan, wil je?'
      Haar verzoek dwingend maar verveeld. Iets te drinken, iets te drinken, waarom moest ík dat nou weer doen? Het waren toch háár tuinmannen? Geïrriteerd riep ik wat ik ze dan moest geven, mijn handen ferm in mijn zij, pratend tegen de dichte deur.
      'Vraag het ze, Jacob. Ik ben bezig.'
      Morrend was ik naar buiten gestapt en liep op hete kolen de trap van de veranda af. Ik voelde me ineens elitair, beau monde dat met opgestoken neus de werklui kwam controleren of het gereedschap wel scherp genoeg was zodat de struiken niet lelijk afgeknipt werden. Vier paar ogen volgde me het paadje af dat uitkwam op de groene cirkel van onderhoudswerkzaamheden. Halverwege het pad werd ik me bewust van mijn blote bast en hoe denigrerend dit over moest komen - ik was al te ver voor een harde honderdtachtig graden richting een T-shirt. Denk toch eens na wat je doet, Jacob. Denk, denk!

Dichterbij gekomen sloegen ze hun ogen neer en veinsde opgeslokt te worden door de werkzaamheden. Als eerste kwam ik bij de schoffelaar: een gedrongen vent met loslatende stukjes huid in zijn nek en een grote neus. Met mijn armen probeerde ik iets van mijn naaktheid te verbergen; het moet er gekunsteld uitgezien hebben. 'Do you want something to drink?'
      Ik besloot het in het Engels te doen, niet zeker of ze Nederlands konden. Hij keek me onbegrijpend aan. Met mijn hand maakte ik een drinkbeweging en wees naar hem. Hij glimlachte verlegen. 'Coca, please.'
      'Sure,' onzeker of dat tot de opties behoorde. De man ging snel verder, alsof een kritische baas hem vaker had verweten een luiwammes te zijn. De werklui waren gelijkmatig verdeeld over de tuin: een stond naast de kleine pick-up en pakte een elektrische struikenzaag uit de achterbak, een tweede zat op zijn knieën met een handknipper bij de rozenstruiken - zijn neus bijna op de grond - en een derde was met zijn handschoenen over een boomstam aan het wrijven, geen idee wat daar de bedoeling van was. Het was wel zo netjes om ze een voor een af te gaan, vond ik - het was onbeschoft om van een afstandje te roepen. Op mijn slippers slofte ik naar de man bij de pick-up. 'A drink?', weer met mijn handbeweging. Hij had dezelfde lengte als zijn collega maar met een minder grote neus. Zijn wenkbrauwen waren wel uitzonderlijk te noemen - hij glimlachte maar fronste op hetzelfde moment, wat ik knap vond. De man knikte op dezelfde verlegen manier als zijn collega. 'Coca.'
      Dat was makkelijk te onthouden. Ik stak mijn duim op. De derde snapte meteen wat ik wilde toen ik bij hem kwam - dit moest de manager van het stel zijn. 'Coca, please.'
      ‘Allright.'
      De laatste wilde eveneens 'Coca’, alsof hun interesse in het hoge suikergehalte drankje was voorgeprogrammeerd. Was dit een of andere delicatesse bij de lokale bevolking of wisten ze wellicht dat dit het enige aanbod was? Ik slofte terug naar het huisje en besefte dat ik zo meteen hetzelfde rondje nogmaals moest maken: ofwel om ze uit te leggen dat er geen 'Coca' was, en te vragen wat ze dan wel wilden, ofwel om het gevraagde af te leveren.

Verder lezen?