Eeuwig bloeden

proza illustratie eeuwig bloeden

Zelfs toen Sid ouder was herinnerde hij de woorden van de vreemdeling: ‘Eeuwig bloeden bestaat niet. Niemand houdt dat vol.’
      Bloed was een logische katalysator voor de herinnering. Sid had zich vaak afgevraagd waarom hij zo’n onbeduidend voorval had onthouden. Hij wist niet of dit goed of fout was.

De vreemdeling was hij tegengekomen in het ziekenhuis van zijn geboortestad. Zijn opa lag daar op sterven. Het sterfgeval deed hem weinig, hij zwierf verveeld rond door de gangen van het hospitaal en verdwaalde. Aan het einde van een halletje, met een raam tot aan de grond, was hij de man tegengekomen. Het was een wachtplek. Er stonden stoelen naast elkaar en er was een tafeltje met tijdschriften.
      De man zat er alleen en er was verder niemand in de gang. Sid was langs hem naar het raam gelopen en had naar beneden gekeken. Het was tien hoog. Je keek uit op een parkeerplaats met auto’s in alle kleuren van de regenboog, Sid vond het een mooi gezicht. Hij deed alsof de auto’s snoepjes in wikkels waren die hij op kon tillen en uitpakken. Af en toe stapte er iemand in een auto en reed ermee weg. Sid deed dan alsof hij dat snoepje had opgegeten. De gedachte aan snoep had zijn mond waterig gemaakt. Toen er niemand meer verscheen had hij zich omgedraaid. Hij keek recht in het gezicht van de vreemdeling.

De man had een vriendelijk uiterlijk, maar zijn gelaat was grauw en zat vol met vlekken, alsof hij niet lang meer te leven had. Zonder gêne, zoals kinderen dat kunnen, vroeg Sid waarom de meneer in het ziekenhuis was. Er verscheen een glimlach rond de lippen van de man en hij vertelde dat zijn bloed ververst moest worden. Daarvoor moest hij een tijdje in een ziekenhuisbed liggen. Het had indruk gemaakt op Sid: hij kon zich niet voorstellen in een ziekenhuis te moeten liggen, in zijn ogen was je dan ernstig ziek of ging je dood. Dat vroeg hij ook. ‘Bent u ernstig ziek of gaat u dood?’
      Alsof dat de enige twee opties waren. De man had wederom geglimlacht. ‘Als mijn bloed ververst is gaat het beter met me. Als ze dat niet doen word ik ernstig ziek.’
      Sid had bij zichzelf afgevraagd of iedereen een opening had in zijn lijf waar je nieuw bloed in kon spuiten - misschien zoals zijn vader bij de auto deed als hij tankte - en waarom dat van hem nog niet ververst was. ‘s Avonds in bed had hij overal op zijn lichaam gezocht naar de opening, maar niks gevonden.

Het gesprek uit zijn jeugd spookte door zijn hoofd toen het mes al minstens een uur in zijn zij gedrukt zat. De pijn was onbeschrijfelijk. Het was een mooi mes, dat wel, met barokke versieringen aan het handvat - wellicht ivoor, maar dat kon je niet met zekerheid zeggen. Het lemmet was minimaal twintig centimeter lang. Daarop waren ook versieringen aangebracht: krullen en geometrische vormen. Drie centimeter was maar te zien. Zijn broek was doordrenkt met bloed en de ijzergeur gaf hem een weeïg gevoel in zijn maag. Zijn rechterbeen kon hij niet meer bewegen.
      Bij de buren schreeuwde een wanhopige man dat ze moesten schieten. De vraag werd op dringende toon herhaald. Plots werd er hard gejuicht en gebonkt op de muren.

Verder lezen?