Twee rivieren

Het briefje dat alles had verraden lag schuldig in haar hand. Het was vierkant van vorm, dubbelgevouwen met scherpe hoeken (de nagels waren kwaadaardig over het papier gegaan) en er was getracht mooi te schrijven - wat toch best mislukt te noemen was. Als een vergeten herinnering lag het onheilsmedium, na het lezen, in haar palm. Het papier bleef keurig in dezelfde vorm, bijna balancerend op een enkel punt in het midden. De vrouw bewoog niet, de tijd had voor haar stil kunnen staan. Alleen de tranen achter haar ogen, die zich in rap tempo vermenigvuldigden, vertoonden nog de voortstuwende maat van de wereld. Voor haar was de klok stilgehouden, alsof er een metalen pijp tussen de radars van het uurwerk was geduwd; haar houding kon je hypnotisch noemen.
      Een traan ontstond in haar linkerooghoek. Niet snel daarna ook aan de rechterkant, ze stroomden op hoog tempo naar beneden, namen wat mascara mee en kwamen al snel bij de met lippenstift versierde mond. Hier gingen ze gemakkelijk omheen, de linker-traan had nog een klein obstakel met de moedervlek maar beiden behaalden rond dezelfde tijd de rand van haar welgeschapen kaak - het vocht zocht zijn weg als nieuw vormende rivieren. Haar houding bleef onveranderd.

Het tafereel had iets weg van een kunstvideo met slechts een enkel bewegend element, als een levend Vermeer schilderij: de slaapkamer met het dressoir dat antiek aandeed, het winterlicht dat door de halfopen gordijnen naar binnen sijpelde en alles met een zachte streling beroerde, haar zwarte jurk met franjes dat eveneens gedragen had kunnen worden door een vrouw van stand in de Gouden Eeuw en de foto aan de muur met een verraderlijk lege straat in een grote stad. Haar houding was onderuit gezakt, de linkerhand op haar knie met het briefje, de rechterhand eveneens ruggelings op haar andere knie, haar onderrug doorgezakt, de tenen naar elkaar wijzend en haar kin een fractie naar beneden gericht. De twee traanrivieren vloeiden onveranderd door, in haar hals vonden ze een eindpunt bij het franje van haar boord; de stof begon donkerder te kleuren. Buiten was een kraai te horen, net als de rinkel van een tram en auto's die gestaag hun weg door de stad probeerden te vinden.

Door de kier van het openstaande raam kwam een windvlaag schuchter binnenvliegen, kort genoeg om de vrouw te bereiken en het briefje minimaal te laten bewegen. Ze merkte het niet. De volgende windvlaag was iets sterker, was zelfs hoorbaar (als je in gradaties sprak was de eerste vlaag een factor tien ten opzichte van honderd, de tweede was om en nabij de achttien). De laatste had meer snelheid, genoeg om het papier te doen verschuiven, een paar graden te laten draaien zelfs. Nog steeds geen reactie van de treurende vrouw.
      Door het licht, dat van een raam aan de overkant naar binnen kaatste, werden de rivieren op haar wangen opgelicht; een wonderschoon gezicht. Het was jammer dat er geen filmmaker of fotograaf aanwezig was. Schoonheid heeft een grotere significantie als het vastgelegd wordt, zoals de kwestie of een vallende boom geluid maakt als er niemand is om het te horen, zo geldt het ook bij esthetiek. Het bewijs geeft het meerwaarde. Als er iemand anders in de ruimte aanwezig was, zou het moment echter compleet kapot gemaakt worden. Ze zou zich direct herpakt hebben, de stroom van de rivieren vernietigd en haar jurk recht gestreken. Er zou een masker verschenen zijn waarachter het weke gekwelde zou verschuilen, een muur van gewapend beton dat het fragiele wezen zou moeten beschermen - met slappe armen de wand moeizaam overeind houdend.

Abrupt werd het moment verstoord doordat de deur met een zwiep opengegooid werd.

Verder lezen?